1

 

 

 

 

Tien voor halftwee op nieuwjaarsmorgen. Magnus wist hoe laat het was want hij had op zijn moeders oude pendule op de schoorsteenmantel gekeken. De raaf in de rieten vogelkooi in de hoek kraste zacht en mopperde in zijn slaap. Magnus wachtte. In de woonkamer was alles klaar voor het bezoek. Hij had verse turf op het vuur gelegd en op tafel stonden een fles whisky en de gembercake die hij bij Safeway’s had gekocht toen hij de laatste keer in Lerwick was. Hij zat half in te dutten maar wilde niet naar bed want er kon nog iemand komen. Zolang de gordijnen open waren en er licht brandde konden er mensen komen, blije mensen die grappen maakten en verhalen vertelden. In de afgelopen acht jaar was er nooit iemand langsgekomen om hem een gelukkig nieuwjaar te wensen maar toch wachtte hij, want je wist nooit.

Buiten was het volmaakt stil. Zelfs de wind hoorde je niet. Als je op de Shetlandeilanden geen wind hoorde, was dat bijna beangstigend. Dan spitsten de mensen hun oren en vroegen ze zich af wat er ontbrak. Eerder op de dag was er poedersneeuw gevallen en aan het eind van de middag was het harder gaan vriezen zodat de sneeuw algauw was voorzien van een harde korst die schitterde in het daglicht en zelfs daarna, toen het duister was gevallen, in het licht van de vuurtoren. De kou was een andere reden dat Magnus thuis was gebleven. In de slaapkamer zou het ijs dik op de binnenkant van de ruiten staan en zouden de lakens kil en klam aanvoelen.

Hij moest even ingedut zijn. Als hij wakker was geweest, had hij hen zeker horen aankomen, want ze maakten genoeg lawaai. Ze kwamen hem in elk geval niet besluipen. Dan zou hij hun gelach en gestamp hebben gehoord en zou hij de wild heen en weer zwaaiende lichtstraal van hun zaklantaarn door het raam hebben gezien. Hij werd wakker door het gebonk op de deur. Hij schrok op, wist dat hij midden in een nachtmerrie had gezeten maar wist niet meer precies waar die over ging.

‘Kom binnen,’ riep hij. ‘Kom binnen, kom binnen.’ Stijf en met pijnlijke benen stond hij op uit zijn stoel. Ze stonden blijkbaar al op de veranda, want hij kon hun gefluister horen.

De deur werd opengeduwd en een golf ijskoude lucht kwam het huis binnen, gevolgd door twee meisjes, jong, levenslustig en vrolijk gekleurd als twee tropische vogeltjes. Magnus zag dat ze dronken waren. Ze konden amper op hun benen staan. Ze waren niet gekleed voor dit koude weer, maar hun wangen gloeiden en Magnus voelde hun energie als warmte van hen afstralen. Het ene meisje was blond en het andere was donker. Het blonde meisje was de aantrekkelijkste van de twee, met ronde, zachte vormen, maar toch ging Magnus’ blik eerst naar het donkere meisje, want ze had een paar blauwe lokken in haar zwarte haar. Het liefst zou hij zijn hand hebben uitgestoken om het haar aan te raken, maar hij wist wel beter. Dan zou hij hen alleen maar bang maken.

‘Kom binnen,’ zei hij weer, hoewel ze al in de kamer stonden. Ik lijk wel een verwarde oude man, bedacht hij, omdat hij steeds hetzelfde zei, en dat sloeg nergens op. De mensen hadden hem altijd uitgelachen. Ze noemden hem traag van geest en misschien hadden ze wel gelijk. Hij voelde een glimlach doorbreken op zijn gezicht en hoorde de stem van zijn moeder in zijn hoofd. Haal die domme glimlach van je gezicht. Moeten de mensen denken dat je achterlijk bent?

De meisjes giechelden en kwamen verder de kamer in. Hij deed de deuren achter hen dicht, de buitendeur die krom was getrokken van de kou en die toegang gaf tot de veranda, en de deur naar de woonkamer. Hij wilde de kou buiten houden en bovendien was hij bang dat ze weer zouden weggaan. Hij kon nauwelijks geloven dat twee beeldschone schepseltjes hem een bezoek kwamen brengen.

‘Ga zitten,’ zei hij. Er was maar één gemakkelijke stoel maar bij de tafel stonden twee stoelen die zijn oom van aangespoeld hout had gemaakt, en hij trok ze achteruit. ‘Jullie moeten een glaasje met me drinken om te toosten op het nieuwe jaar.’

Ze giechelden weer, bloosden en lieten zich op de stoelen vallen. Ze hadden confetti in hun haar en hun kleren waren van bont, fluweel en zijde. Het blonde meisje had enkellaarsjes aan waarvan het leer zo glansde, dat het op nat teer leek, met zilveren gespen en kettinkjes. Ze hadden hoge hakken en de neuzen waren heel spits. Magnus had nog nooit zulke laarsjes gezien en even kon hij zijn blik er niet van losmaken. Het donkere meisje had rode schoenen aan. Hij ging aan het hoofd van de tafel staan.

‘Ik ken jullie niet, hè?’ zei hij, hoewel hij, toen hij de twee nog eens goed bekeek, wist dat hij hen wel eens voorbij had zien lopen. Hij lette erop dat hij langzaam praatte, zodat ze hem goed konden verstaan. Hij had soms de neiging onduidelijk te praten. Zijn eigen woorden klonken hem vreemd in de oren, als het gekras van de raaf. Hij had de raaf leren praten, een paar woorden tot nu toe. Soms gingen er weken voorbij dat hij niemand anders had om tegen te praten. Hij waagde zich aan een volgende zin. ‘Waar komen jullie vandaan?’

‘We zijn naar Lerwick geweest.’ De stoelen waren laag en het blonde meisje moest haar hoofd een stukje achterover doen om hem aan te kijken. Hij kon haar tong en haar roze mondholte zien. Haar korte zijden blouse was opgeschoven tot boven de tailleband van haar rok en hij zag een stukje van haar buik, net zo zacht als de zijde van haar blouse, en haar navel. ‘We hebben Hogmanay gevierd. We kregen een lift tot aan het eind van de weg. We waren op weg naar huis toen we licht bij u zagen branden.’

‘Zullen we dan maar iets te drinken nemen?’ vroeg hij enthousiast. ‘Nou, zullen we dat doen?’ Hij keek naar het donkere meisje, dat langzaam om zich heen zat te kijken en alles in zich zat op te nemen, maar het was weer het blonde meisje dat antwoord gaf.

‘We hebben onze eigen drank meegebracht.’ Ze haalde een fles uit de gehaakte schoudertas die op haar knieën had gelegen. De fles was voor driekwart vol en er stak een kurk uit de hals. Het kon witte wijn zijn, dacht Magnus, maar zeker wist hij het niet. Hij had nog nooit wijn gedronken. Ze zette haar puntige witte tanden in de kurk en zette kracht om die uit de fles te trekken. Magnus schrok ervan. Toen hij besefte wat ze van plan was, had hij willen roepen dat ze dat niet moest doen. Hij zag al voor zich hoe haar tanden bij de wortels afbraken. Hij had moeten aanbieden dat hij de fles voor haar zou openmaken. Zo hoorde een gentleman zich te gedragen. In plaats daarvan keek hij alleen gefascineerd toe. Het meisje nam een slok uit de fles, veegde de hals af met haar hand en gaf de fles door aan haar vriendin. Magnus pakte de fles whisky. Zijn handen trilden en hij morste een paar druppels op het plastic tafelkleed toen hij een glas voor zichzelf inschonk. Hij stak zijn glas omhoog en het donkere meisje tikte de wijnfles ertegenaan. Ze had haar ogen half neergeslagen. De oogleden waren blauw met grijs, met een zwart lijntje eromheen.

‘Ik heet Sally,’ zei het blonde meisje. Ze had niet de aanleg voor stilte die het donkere meisje had. Zij was de luidruchtige, bedacht Magnus. Gekwetter en muziek. ‘Sally Henry.’

‘Henry,’ herhaalde hij. De achternaam kwam hem bekend voor maar hij wist niet precies waarvan. Hij was een beetje de kluts kwijt. Hij was nooit een snelle denker geweest, maar nu kostte het hem écht moeite. Het was alsof hij door een dichte mist keek. Hij kon vormen en vage ideeën onderscheiden, maar scherp zien en scherp denken lukte hem niet. ‘Waar woon je?’

‘In het huis aan het eind van de baai,’ zei ze. ‘Naast de school.’

‘Jouw moeder is de onderwijzeres.’

Nu kon hij haar plaatsen. Haar moeder was een kleine vrouw. Ze kwam van een van de eilanden in het noorden... Unst, of Yell misschien. Ze was getrouwd met een man uit Bressay, die in het stadsbestuur zat. Magnus had hem wel eens zien rijden in zo’n grote terreinwagen.

‘Ja,’ zei ze en ze zuchtte.

‘En jij?’ vroeg hij aan het donkere meisje, dat hem het meest interesseerde en hem zo intrigeerde dat zijn blik steeds weer naar haar ging. ‘Hoe heet jij?’

‘Catherine Ross,’ zei ze. Het was het eerste wat ze zei sinds ze binnen was. Ze had een diepe stem voor zo’n jong meisje, vond hij. Diep en melodieus. Een stem als bruine stroop. Hij vergat even waar hij was en zag in gedachten zijn moeder, die een paar lepels stroop in het beslag voor de gembercake deed, die de lepel ronddraaide in de pot om de restjes eruit te halen en die toen aan hem gaf om hem af te likken. Hij liet zijn tong langs zijn lippen gaan en voelde zich meteen opgelaten toen hij merkte dat Catherine hem zat aan te staren. Zonder met haar ogen te knipperen.

‘Jij bent niet van hier.’ Dat kon hij aan haar accent horen. ‘Kom je uit Engeland?’

‘Ik woon hier al bijna een jaar.’

‘Zijn jullie vriendinnen?’ Het idee van vriendschap voegde een element aan het gesprek toe. Had hij ooit vrienden en vriendinnen gehad? Hij nam even de tijd om daarover na te denken. ‘Jullie zijn vriendinnen, hè?’

‘Natuurlijk zijn we vriendinnen,’ zei Sally. ‘Hartsvriendinnen.’ En ze begonnen weer te lachen, gaven de fles aan elkaar door en deden hun hoofd achterover om een slok te nemen. In het licht van de kale gloeilamp boven de tafel zagen hun kelen er bleek als krijt uit.

 

Ravenzwart
titlepage.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_000.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_001.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_002.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_003.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_004.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_005.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_006.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_007.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_008.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_009.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_010.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_011.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_012.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_013.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_014.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_015.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_016.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_017.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_018.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_019.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_020.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_021.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_022.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_023.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_024.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_025.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_026.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_027.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_028.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_029.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_030.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_031.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_032.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_033.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_034.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_035.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_036.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_037.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_038.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_039.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_040.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_041.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_042.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_043.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_044.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_045.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_046.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_047.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_048.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_049.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_050.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_051.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_052.xhtml